Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Hanze

betekenis & definitie

Hanze [Middelhoogduits hansa, bewapende schare, gemeenschap], handelsverbond van handelaren en handelssteden om wederzijdse belangen te behartigen. Het handelssysteem van de Hanze steunde op politieke, militaire en economisch maatregelen, zoals het verwerven van handelsprivileges bij stedelijke overheden; het werven van soldaten om handelstransporten te begeleiden en het opleggen van economische dwangmaatregelen.

In de 12e en 13e eeuw bloeide de Vlaamse → Hanze van Londen en de → Hanze der XVII steden (13e en 14e eeuw). Het belangrijkst werd echter de Noordduitse Hanze, die ontstond uit een stedenverbond van Duitse steden dat in de 13e eeuw de eigen handelsbelangen verdedigde en een vereniging van Duitse kooplieden die hun rechten in het buitenland trachtten vast te houden. Er werd handelgedreven met steden in Zuid-Scandinavië, de Baltische gebieden, Vlaanderen en Zuidoost-Engeland. Ook steden in de Nederlanden behoorden tot de Hanze, bijvoorbeeld Gelderse, Overijsselse en Friese steden. Besluiten werden genomen tijdens de periodieke vergaderingen die in de regel in Lübeck plaatsvonden (Hanzedagen). De Hanzekantoren waren steunpunten voor de handel. De Hanze vervoerde en verhandelde hoofdzakelijk huiden, graan, was, zout en lakens. De betekenis van de Hanze liep reeds in de 15e eeuw sterk terug als gevolg van concurrentie van de Engelse en Hollandse zeevaart, de afnemende invloed van de steden door centralisatie van het vorstelijke gezag, de achteruitgang van Brugge als handelsstad en de verplaatsing van het zwaartepunt van de handel naar de Atlantische Oceaan, wat een zware slag voor de Oostzeesteden betekende. In de Dertigjarige Oorlog in het Duitse Rijk (1618-1648) ging de Hanze ten onder. De laatste Hanzedag werd in 1669 gehouden.