Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Drees

betekenis & definitie

Drees, Willem sr., Nederlands politicus, *5.7.1886 Amsterdam, +14.5.1988 's-Gravenhage; vader van Willem → Drees jr. Drees sloot zich in 1904 aan bij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap).

Van 1907-1919 was hij stenograaf bij de Staten-Generaal; in 1911 werd hij voorzitter van de Haagse sdap-federatie. Drees vervulde een groot aantal politieke functies: lid van de Haagse gemeenteraad (1913-1941); lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1941); wethouder van Sociale Zaken (1919-1931) en van Financiën en Openbare Werken (1931-1933) in 's-Gravenhage; in 1933 werd hij lid van de Tweede Kamer. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij lid van de Contactcommissie der Illegaliteit, van het Groot Burger Comité, van het Politieke Convent en van het in 1944 ingestelde college van → vertrouwensmannen. Na de bevrijding was hij een van de voormannen van de vernieuwingsbeweging waaruit de → Partij van de Arbeid (PvdA) voortkwam. Samen met → Schermerhorn vormde hij in 1945 het kabinet van herstel en vernieuwing, waarin Drees de portefeuille van Sociale Zaken beheerde, evenals in het ministerie-Beel (1946-1948). De bekendste van de in deze periode tot stand gekomen wetten is de → Noodwet Ouderdomsvoorziening, beter bekend als de Noodwet-Drees. Hij was van 1948-1958 premier van vijf kabinetten van wisselende samenstelling en werd in die periode de verpersoonlijking van de wederopbouw van Nederland. In 1971 trad hij uit de PvdA. Tot op hoge leeftijd was hij zeer betrokken bij de politiek.

< >