Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Partij van de Arbeid

betekenis & definitie

Partij van de Arbeid (PvdA), Nederlandse sociaal-democratische partij, ontstaan op 9.2.1946 door samensmelting van de → Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (sdap), de → Vrijzinnig Democratische Bond (vdb) en de Christelijk Democratische Unie (cdu). Ook uit de arp en de chu sloten sommigen zich bij de nieuwe partij aan, terwijl van rooms-katholieke zijde de kring rond het blad Christophoor toetrad, evenals een aantal protestanten rondom het blad De Nieuwe Nederlander en groepen afkomstig uit de → Nederlandse Volksbeweging.

Omdat in 1947 een groep vrijzinnig-democraten onder leiding van P.J. → Oud weer uittrad (wat resulteerde in de → Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) en ook vele confessionelen naar hun oude partij terugkeerden, werd de PvdA toch een voortzetting van de sdap, maar nu met een democratisch personalistisch socialisme (→ Personalistische Unie).

De door de PvdA nagestreefde → doorbraak naar de confessionele kiezers had (zeker aanvankelijk) niet het gewenste succes. De PvdA ontwikkelde zich tot een grote politieke partij die van 1946 tot 1958 regeringsverantwoordelijkheid droeg. In 1965 kwam de PvdA opnieuw in de regering, ditmaal in het kabinet-Cals. De val van dit kabinet in 1966, tijdens de `Nacht van → Schmelzer', droeg sterk bij tot de radicalisering van de PvdA in de late jaren zestig. Andere factoren daarbij waren de democratiseringsbeweging, de studentenbeweging en de kwestie-Vietnam. Onder de naam → Nieuw Links ontwikkelde zich een radicale vleugel binnen de partij. Veel gematigde leden werden hierdoor afgeschrikt en richtten de politieke partij → Democratisch Socialisten '70 (ds'70) op. In 1973 kwam het kabinet-Den Uyl tot stand, waarin wel confessionele ministers zitting hadden, maar waaraan de confessionele partijen zich niet formeel gebonden achtten. De vaak moeizame samenwerking binnen dit kabinet werd in 1977 niet voortgezet. Ondanks een grote verkiezingsoverwinning kwam de PvdA opnieuw in de oppositie. In 1981 verloor de PvdA bij de Tweede-Kamerverkiezingen negen zetels, maar vormde met cda en d66 wel een regering onder leiding van de christen-democraat Van → Agt. Dit kabinet hield niet lang stand; het viel door een conflict over bezuinigingen. Bij de verkiezingen van 1982 en 1986 boekte de PvdA zetelwinst, waarmee de partij nagenoeg weer op het niveau van 1977 kwam. De verkiezingswinst resulteerde echter niet in deelname aan de regering. Ondanks het verlies van drie zetels bij de verkiezingen van 1989 vormde de PvdA een regering met het cda, onder leiding van de christen-democraat Lubbers (1989-1994). De Tweede-Kamerverkiezingen van 1994 leverden de PvdA een verlies op van twaalf zetels, van 49 naar 37; de coalitiegenoot cda verloor twintig zetels. Desondanks kwam de PvdA weer in de regering. Partijleider Wim → Kok slaagde erin een kabinet te vormen zonder christen-democraten (→ paarse coalitie). In de jaren tachtig nam de PvdA radicaal afscheid van een aantal ideeën uit de jaren zeventig, met name van de optimistische verwachtingen over de mogelijkheden van de overheid en de `maakbaarheid' van de samenleving.