i, m.
1. enkel,
2. meton., hiel, purpura, usque ad talos demissa, Cic. ; vand. recto talo stare, flg., zich goed staande houden, bijval vinden, Hor. | een soort van langwerpige dobbelstenen, met twee ronde en vier met 1, 3, 4, 6 getekende kanten ; men speelde met 4 tali, de gelukkigste worp, Venus of iactus Veneris, was, als elk van de 4 stenen een verschillend getal vertoonde, de ongelukkigste, canis, als al de stenen hetzelfde getal hadden ; vand. talis ludere, CSe., ad talos se conferre, Cic., quattuor talis iactis, Cic.