1. intr., zweten, se sine causa sudare, Cic.; praegn., (van iets) zweten = (van iets) dampen, druipen, tepido humore, Verg., sanguine, Liv., ook = (van iets) afzweten, - afdruipen, sudantia ligno balsama, Verg. | overdr., zich afsloven, - vermoeien, - aftobben, absol., ipsi sudabunt, Cic., pro alqa re, Cic.
2. trans., zweten, uitzweten (inz. van bomen), balsama, Tac., mella,Verg.