pontis, m.
1. in ’t alg., brug, pontem in flumine facere, Nep., pontem rescindere, Nep., of interscindere, Cic., of dissolvere, Nep.; plur. soms = een brug met veel bogen of spanningen.
2. in ’t bijz., brug van het schip naar de oever, loop-, valbrug. | een valbrug, om toren of belegeringsmachine met de vijandelijke muur te verbinden. | ponten, de bruggen of gangen (bij comitiën), waarlangs de stemgerechtigden zich een voor een ter stemming naar de saepta begaven, Cic. | houten vloer, vand. = scheepsdek, verdek (waarop het zware geschut stond enz.); vloer van een gevechtstoren.