Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Perpĕtŭus

betekenis & definitie

1. in ’t alg., aaneengeschakeld, onafgebroken, voortdurend, doorlopend, vast, agmen, Cic, mensae, op lange rijen, Verg., vigiliae stationesque, Caes., palus, Caes., risus, Ov., historiae, Cic, carmen, een bepaalde sagenkring geheel bezingend, Hor., Ov. | (van duur), geheel, dies, Ter.; onafgebroken, voort-, eeuwigdurend, bestendig, vast, blijvend, ignis Vestae, Cic, cursus stellarum, Cic., fenus, Cic, imperia, Nep., potestas, Liv., imperator, tribuni, Liv., archontes, levenslang, Vell., quaestio, voortdurend onderzoek naar -, permanente rechtbank voor criminele zaken, Cic, in perpetuum, voor eeuwig, voor altijd, Cic, perpetuo, adv. = in eens door, onafgebroken, voortdurend, Cic

2. in ’t bijz., overal -, algemeen geldig, gewoon, algemeen, ius, Cic, edictum (z. a.), quaestio (bij de redenaar) = universalis, de soort (genus) betreffende, Cic (in andere zin quaestio perpetua, vgl. 1); perpetuus Augustus, altijd vergroter des rijks (als titel der latere keizers), Eutr.