1. in ’t alg., aaneengeschakeld, onafgebroken, voortdurend, doorlopend, vast, agmen, Cic, mensae, op lange rijen, Verg., vigiliae stationesque, Caes., palus, Caes., risus, Ov., historiae, Cic, carmen, een bepaalde sagenkring geheel bezingend, Hor., Ov. | (van duur), geheel, dies, Ter.; onafgebroken, voort-, eeuwigdurend, bestendig, vast, blijvend, ignis Vestae, Cic, cursus stellarum, Cic., fenus, Cic, imperia, Nep., potestas, Liv., imperator, tribuni, Liv., archontes, levenslang, Vell., quaestio, voortdurend onderzoek naar -, permanente rechtbank voor criminele zaken, Cic, in perpetuum, voor eeuwig, voor altijd, Cic, perpetuo, adv. = in eens door, onafgebroken, voortdurend, Cic
2. in ’t bijz., overal -, algemeen geldig, gewoon, algemeen, ius, Cic, edictum (z. a.), quaestio (bij de redenaar) = universalis, de soort (genus) betreffende, Cic (in andere zin quaestio perpetua, vgl. 1); perpetuus Augustus, altijd vergroter des rijks (als titel der latere keizers), Eutr.