Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ignis

betekenis & definitie

is, m.

1. eig., vuur, vivus, brandende kolen, Vell.; brand; wachtvuur; brandend stuk hout; bliksem; ster, gesternte; zonnevuur, siderei ignes, de zon, Ov. | meton., glans, glinstering, het fonkelen (van sterren, ogen), blos, gloed (van wangen); sacer ignis, de roos (kwaadaardige soort huiduitslag), Verg.
2. overdr., vuur, vonk, igni spectatus, die de vuurproef doorstaan heeft, de. | in ’t bijz., gloed (der geestvervoering), vuur (der liefde), liefde, meton. = geliefde; gloed (van de toom), woede.

< >