Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Nŭto

betekenis & definitie

1. in ’t alg., zich heen en weer -, op en neer bewegen, schommelen, wankelen, waggelen, rami pondere nutant, Ov., nutant galeae, Liv., acies nutans, wijkend, Tac. | overdr., wankelen, niet vast staan, tanto discrimine urbs nutabat, zweefde in zo groot gevaar, Tac., novus et nutans adhuc princeps, nog niet vast op de troon zittende, Tac.; in ’t bijz., (van staten) = ten ondergang neigen, de val nabij zijn, (van personen) = weifelen, wankelen (in zijn oordeel of trouw).

2. praegn., (met het hoofd) neigen, knikken.

< >