adv.
1. beweeglijk = lenig, week, elastisch, (van de gang) zwevend; overdr., niet stijf, in weke, zachte vormen. | (aan indrukken van buiten) toegevend, elastisch, week; overdr., teer, zacht.
2. fig., toegevend, meegaande, rustig, in slechte zin = zonder energie, onmannelijk, gevoelig, zwak. | in ’t bijz., verwend, wekelijk, wellustig; inschikkelijk, zacht.