Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mancĭpĭum

betekenis & definitie

(mancŭpĭum), ĭi, n. eig. het grijpen met de hand in tegenwoordigheid van vijf getuigen, om het eigendomsrecht op het aangevatte voorwerp te verwerven (waarbij de grijpende met een geldstuk tegen de weegschaal sloeg, die de libripens vasthield), vand.

1. eig., wettelijke, formele koop, lex mancipi (mancipii), koopcontract, Cic., ius mancipii, koop-, eigendomsrecht, Cic., mancipio dare, verkopen, Cic., mancipio accipere, kopen, Cic., sui mancipii esse, zijn eigen meester zijn, Brut. bij Cic. ep., res mancipi, dingen, waarvan men het volle eigendomsrecht heeft, Cic.
2. meton., slaaf, slavin.

< >