lĭbrārĭus
I. (2. liber), 1. tot de boeken behorend, scriptor, boekenafschrijver, in ’t alg., schrijver, kopiïst, Hor.
2. subst., lĭbrārĭus, ĭi, m. boekenafschrijver, in ’t alg., schrijver, secretaris, kopiïst; boekverkoper, -handelaar; schoolmeester. |
lĭbrārĭum, ĭi, n. een kast of kist voor boeken en andere geschriften.
II. lībrārĭus (libra), afwegend, vand. lībrārĭa, ae, f. (sc. ancilla), opzichteres, die de andere slavinnen de wol toeweegt.