flexi, flexum (3);
1. eig., (naar binnen) buigen, vand. oculos vestros, tot zich trekken, Cic.; mediaal, inflecti, zich buigen, - krommen, een boog vormen, Cic.
2. overdr., buigen, (het recht) verdraaien; (de stem) buigen, moduleren, sonus inflexus, middentoon, Cic.; (de rede) los -, buigzaam -, goed gemoduleerd maken, (een naam) afleiden, vervormen. | (een persoon) buigen, bewegen, roeren.