Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Gens

betekenis & definitie

gentis, f. geslacht, stam

1. in engere zin = een aantal families met hetzelfde nomen (gentile) en gemeenschappelijke sacra (gentilicia), sine gente, van lage stand, Hor.; patricii maiorum et minorum gentium, van de eerste en tweede rang (die door Romulus en die later door Tarquinius Priscus gekozen waren), Cio., Liv., en zo dii maiorum en minorum gentium, de hogere en lagere goden, Cic., enz.; poët. meton. = afstammeling.
2. in ruimere zin, volksstam, volk; meton., streek, landschap, kanton, gouw; plur., de barbaren, buitenlanders; heidenen; gen. plur. gentium partitief, ubi gentium, waar ter wereld, Sall., longe gentium, ver in de wijde wereld, Cic., ubicumque gentium, Cic., nusquam gentium, Ter., minime gentium, volstrekt niet, Ter.