i, n.
I. (als iets dat gelijk of nagemaakt is): proef, monster. | afschrift, kopie; ook = inhoud (van een geschrift), litterae sunt allatae hoc exemplo, Cic. | (in de kunst) kopie, afdruk; overdr., evenbeeld, ook = manier, wijze.
II. (als iets, dat nagemaakt moet worden) = model
a. (technisch): model, origineel; (van een geschrift) formulier, concept.
b. (geestelijk en ethisch): toonbeeld, voorbeeld. | voorbeeld = gedrag, handelwijze, gebruik, bepaling, norm, praegn. ook = slecht voorbeeld. | voorbeeld (ter lering en waarschuwing), straf, exempla in alqm facere of edere, iemd voorbeeldig straffen, Com., Caes.
III. (als iets, dat iets anders opheldert), voorbeeld, exempli causa, Cic., of gratia, Nep., en in exemplum, Suet., om als voorbeeld te dienen, bij voorbeeld.