pressi, pressum (3);
1. eig., samendrukken, dichtknijpen, digitos, Cic., compressis manibus sedere, met de handen in de schoot zitten, Liv.; ineen drukken, -persen, kneuzen, vermorzelen, vand. ook = schenden, onteren; samendringen, vernauwen, dichter maken, ordines, Liv., ordinibus versus, dicht opeenschrijven, Ov.; inhouden, animam, de adem, Ter., sibi manus, zijn handen thuis houden, niet gebruiken, Ter.
2. overdr., houden = niet verkopen, frumentum, annonam, Cic., Liv.; niet ruchtbaar maken, verzwijgen, verhelen, (bij zich of anderen) onderdrukken, famam alcs rei, Liv., delicta, Cic., odium, Cic. | inhouden, stuiten, gressum, Verg., Pompeianos, Caes.; onderdrukken = sussen, tot zwijgen brengen, exsultantem laetitiam, Cic., conscientiam, Cic., tumultum, seditionem, dempen, Liv.; (ook personen in hun voornemens, hartstochten enz.) tegengaan, bedwingen, improbum negotiatorem, Cic., exasperatos Ligures, Liv.
