ŭi, ūtum, ŭitūrus (3),
1. in ’t alg., in helder licht plaatsen, onomstotelijk bewijzen, overdr., iemd of iets kenbaar maken, verraden, en in het pass. = zich kenbaar maken, zich verraden.
2. in ’t bijz., van iets de valsheid, onjuistheid bewijzen, iemd van dwaling beschuldigen, - overtuigen. | iemds schuld trachten te bewijzen, iemd met aanvoering van bewijzen van iets betichten; de strafbaarheid van iets zoeken aan te tonen, iets als strafbaar berispen.