dri, m. vaak in de oudheid voorkomende naam van mannen, van wie het meest bekend zijn:
I. Paris, zoon van Priamus.
II. Alexander van Pherae (vand. Phĕraeus), om zijn wreedheid beruchte tiran van Thessalië (reg. 370-357 v. C.).
III. Alexander I., zoon van de. Molossische vorst Neoptolemus, broer van Olympias, en zo oom van Alexander de Grote, kreeg door de hulp van Philippus, aan wiens hof hij opgevoed was, de heerschappij over de Molossers in Epirus (342 v, C.).
IV. Alexander de Grote, koning van Macedonië, zoon van Philippus en Olympias, geb. 356, gest. 323 v. C., reg. sedert 336 v. C., vooral beroemd door zijn verovering van het trouwens reeds vervallen Perzische Rijk.
Daarv. Alexandrīa of -ēa, ae, f. naam van vele door Alexander d. G. op zijn tochten gestichte steden, waarvan het bekendst zijn: Alexandria in Eegypte, ook met de bijnaam Magna, 332 v. C. gebouwd; Alexandria Troas, ook alleen Troas genaamd, ten Zuiden van Troje aan de kust; Alexandria ad Caucasum, aan de kruisweg tussen Ariana, Indië en Bactrië; Alexandria ultima, de verste stichting van Alexander d. G. aan de Iaxartes in Sogdiana. | Alexandrēus, Alexandrijns, van Alexandrië. | Alexandrīnus, Alexandrijns, van Alexandrië, bellum, Caesars oorlog in Aegypte na de slag bij Pharsalus, Cic.; plur. subst., Alexandrīni, ōrum, m. de inwoners van A., Alexandrijnen.