Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Adversus

betekenis & definitie

I p. adi.

1. eig., (met de voorzijde) naar iets toegewend, zich tegenover iets bevindend, aan de voorzijde, van voren, voor-, dentes adversi, de voortanden, Cic., manus adversa, de palm van de hand, de., adverso corpore, op de borst, Cic., in adversum os, in het gezicht, Caes., adversos concitare equos, tegen elkaar, Liv., hostes adversi, het vijandelijke front, Caes., hastis adversis, met gevelde lansen, Verg., in adversos montes, tegen de bergen op, Liv., adverso flumine, stroomopwaarts, Caes., adversissimi navigantibus venti, hevige tegenwinden, Caes.; subst., adversum, i, n. de tegenovergestelde zijde, ventus adversum tenet Athenis proficiscentibus, is voor hen, die van A. komen, een tegenwind, Nep., in adversum, in tegenovergestelde richting, tegen elkaar, Verg., Liv., ex adverso, tegenover, Liv., van voren, Suet.
2. overdr., tegen, tegenover, tegenstaand, adversus alci, Cic., adverso senatu, tegen de wil van de senaat, Liv.; ongunstig, tegenlopend, ongelukkig, adversa valetudo, ziekte, Liv., res adversae = subst. adversa, ōrum, n. tegenspoed, ongeluk, Cic.; afkerig (act.), adversis auribus, Liv., gehaat (pass.), quibus omnia regna adversa sunt, Sall.; (van begrippen) tegenovergesteld.

II. en adversum,

1. Adv., te gemoet, tegen.
2. Praep. c. acc., a. ter aanduiding der richting: tegen, naar, naar . . . toe, adv. colles, Caes.; (bij een handeling of gezindheid) te gemoet, tegen, adv. alqm dimicare, Nep., respondere adv. alqd, op iets antwoorden, Liv., adv. legem, in strijd met de wet, Cic.
b. ter aanduiding van ligging of stand: tegenover, adv. aedes publicas, Liv.; ook tegenover = in tegenwoordigheid van, voor, uti excusatione adv. eos, Cic. = bij, met, adv. alqm comparari, Liv., = jegens, wat betreft, ten opzichte van, iustitia adv. deos, Cic.

< >