Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ventus

betekenis & definitie

1. i, m. eig., wind, v. aquilo, v. boreas, noordenwind, Nep., septemtriones venti, Cic., venti ferentes, gunstige, Ov., Plin. pan., circumagit se ventus, slaat om, Liv.; verba in ventos dare, in de wind (vergeefs) spreken, Ov., dare verba ventis, zijn belofte niet houden, Ov., rem tradere ventis, aan de vergetelheid prijsgeven, Hor.

2. i, m. fig., de wind, als zinnebeeld van een gunstig of ongunstig lot enz., venti secundi, Cic., alios vidi ventos, naderend ongeluk, Clc.; als middel ter verspreiding van geruchten, omnes rumorum et contionum ventos colligere, Clc.; in de staat, quicumque venti erunt, welke winden ook waaien, d. i. hoe de omstandigheden ook zullen zijn, Cic., eorum ventorum, quos proposui, moderator quidam et quasi qubernator, om zo te zeggen een opperstuurman, die de pas genoemde gunstige winden (= middelen) goed weet te gebruiken, Clc.; popularis, volksgunst, Cic.; van algemeen verspreide slechte geruchten, quo vento proicitur Appius ut etc., in deze storm verloor A. zodanig het hoofd, dat hij enz., Cael. in Cic. ep.

< >