Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Absum

betekenis & definitie

āfŭi, ăbesse (āfŏrem, āfŏre, āfŭtūrus), weg-, afwezig-, verwijderd zijn, quoniam propius abes, wijl gij er dichterbij zijt, Cic. | overdr., alci, alci rei, ontbreken aan, gemist worden bij, Cic.; alci of ab alqo, niet bijstaan, in de steek laten, Cic., longe alci, in het geheel niet helpen, Caes.; haud multum abest, quin etc., het scheelt niet veel, of enz., Cic.; bevrijd zijn, vrij zijn, a culpa, Cic., dolori, zijn smart vergeten, Ov.; absit = hij (het) zij of blijve verre, carnifex absit a corpore civium Romanorum, Cic.; zich buiten iets houden, ergens geen deel aan nemen, ergens afkerig van zijn, a periculis, Cic.; niet passen bij, niet voegen aan, a principis persona, Nep.; afwijken, verschillen, non longe a scelere, Cic., in vergelijkingen = hoger staan, in het voordeel zijn tegenover, longissime a te, de., of = lager staan, achterstaan bij, muttum ab iis, Cic.

Het part. absens, entis, afwezig, verwijderd.