(Hebr. „Jahwe gedacht”), (1) zoon van Jojada, op last van koning Joas vóór de tempel gestenigd (II Kron. 24 : 20-21; vgl. Luc. ii : 51);
(2) de voorlaatste der kleine Profeten, zoon van Berechja, tijdgenoot van Haggai. Trad op 520-516 v.C. Zijn zeven visioenen of „nachtgezichten” weerspiegelen de messiaanse verwachtingen, die zich aan de persoon van Zerubbabel hechtten. De hoofdst. 9-14 vormen een deels poëtisch aanhangsel van onzekere herkomst;
(3) de vader van Johannes de Doper (vgl. Luc. 1).