(in de Vulg. Rahab; Hebr. „ruim”), een deerne te Jéricho, die de Israëlietische verspieders verborgen hield en tot dank bij de verwoesting der stad gespaard werd (Joz. 2, 6 : 25).
Het geslachtsregister van Jezus vermeldt haar als moeder van Boaz (Matth. 1:5).