(Lat. optimum, het beste), (1) neiging om alles van de beste kant te beschouwen; de overtuiging, dat de wereld, ondanks alle onvolmaaktheden toch goed is;
(2) in de wijsbegeerte: de leer, dat de feitelijk bestaande wereld de beste is van alle mogelijke werelden. Verdedigd o.a. door de Stoïcijnen, Rousseau en vooral Leibniz. In de geschiedenis ziet het O. een steeds voortschrijdende ontwikkeling naar een volmaakte en ideale toestand.