De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 13-06-2020

Noorwegen

betekenis & definitie

Staatsvorm: koninkrijk Staatshoofd: Haakon VII (sedert 1905) Oppervlakte: 322.599 km2 Bevolking: 3-123.338 inw.

Vlag: blauw kruis met witte randen op rood Wapen: gouden leeuw op rood veld, met zilveren strijdbijl met gouden steel Hoofdstad: Oslo (289.000 inw.)

Munteenheid: kroon Godsdienst: merendeels Evang. Luthers koninkrijk dat het W. gedeelte van het Scandinavische schiereiland omvat. 322.599 km2, 3.123.338 inw. Binnenland is een woeste en onvruchtbare hoogvlakte (1000-2000 m hoog), met brede, ronde bergruggen en rotsbergen (Galdhöpig: 2468 m), venen en moerassen. De kust is sterk ingesneden (fjordenkust); er voor liggen ruim 150.000 eilanden. Hoewel N.-Ab binnen de Poolcirkel ligt, is de kust ijsvrij door de gunstige werking van de warme Golfstroom. In het binnenland ongunstiger klimaat.

Bevolking woont vnl. in het Oslogebied (28 %), de rivierdalen van Z.-N. en aan de Atlant. kust; behoort tot het Noorse ras, uitgezonderd de ca 19.000 Lappen in het N. Door de vele woeste grond heeft N. de laagste bevolkingsdichtheid van Europa: 9 per km2. Ca 30 % leeft van landbouw en veeteelt, ca 28 % van industrie. Verbouw van haver, aardappelen, gerst en tarwe; groot deel van de oogst gebruikt als voeder voor de uitgebreide rundveestapel. 24,2 % van de opp. bestaat uit bos, vandaar veel bosbouw. Voornaamste industrieën: hout-, levensmiddelen-, machine- en metaal-, papier- en chemische industrie. Aan de W. en N. kust is visserij, vooral haring en kabeljauw.

Bodem bevat koper, ijzer, nikkel, zilver, lood en zink. Waterkracht wordt op grote schaal gebruikt voor de opwekking van electriciteit, vandaar sterke opkomst van de electrochemische industrie. Noorwegen is een constitutioneel koninkrijk; wetgevende macht berust bij het Storting (parlement) (150 leden, voor 4 jaar gekozen), de uitvoerende macht berust bij de koning en een regering (Statsraad), bestaande uit een minister-president (Statsminister) en minstens zeven ministers (Statsraader). Hoofdstad is Oslo (289.000 inw.).

Geschiedenis.

860-930 Koning Harald Harfagar verenigt de Germaanse stammen in één rijk.
995-1000 Olaf Trygwasan. Christendom ingevoerd.
1261-1262 Groenland en IJsland bij N. gevoegd.
1397 Unie van Kalmar: Margaretha van Denemarken verenigt N. met Zweden en Denemarken.
1523 Afscheiding van Zweden. N. tot 1814 onder dezelfde vorsten als Denemarken.
1814 Liberale constitutie. Christiaan Fred., Deens gouverneur, tot koning gekozen; door Bernadotte verdreven. Unie met Zweden.
1818-1844 Karel XIV Johan (Bernadotte).
1844-1859 Oscar I.
1872-1905 Oscar II
1905 Unie met Zweden opgeheven. Prins Karel van Denemarken tot koning gekozen: Haakon VII. In W.O. I bleef N. neutraal. 9 April 1940 drongen de Duitsers N. binnen.
1944-1945 N. met Russ.-Eng. hulp bevrijd.