(wisk.), de exponent van de macht, waartoe men een vast positief getal (grondtal) moet verheffen om een willekeurig ander getal te verkrijgen. Vb. 10 X 10 X 10 of 103 = 1000; de logarithme van 1000 voor het grondtal 10 is nu 3; voor 100 (= 102): 2.
Log. 81 voor het grondtal 3 is 4 (3 X 3 X 3 X 3 of 34 = 81) uitgedrukt in de formule: 4 = 3log. 81. Het meest gebruikelijk als grondtal 10 (Briggiaans log. stelsel) of e (natuurlijk log. stelsel). Door getallen te schrijven als machten van eenzelfde grondtal kan men ze vermenigvuldigen door de logarithmen op te tellen, delen door aftrekking, machtsverheffing door vermenigvuldiging, worteltrekking door deling. Hierbij maakt men gebruik van z.g. logarithmentafels; z Rekenliniaal.