de leer der „Humanisten” die de Renaissance* voorbereidden en haar vergezelden: het weder in aanzien brengen van de talen en literaturen der Ouden, spec. de Gr. en Lat. klassieken. Degenen die deze leer aanhingen beschouwden nl. het leven en de lit. dezer klassieken als het toonbeeld van menselijke volmaaktheid.
Het 'H. ging uit van Italië, vond weldra in alle beschaafde landen talrijke geestdriftige aanhangers, gaf aanleiding tot felle critiek op de bestaande toestanden, niet het minst op kerkelijk gebied, en bereidde in zekere zin daardoor de Hervorming voor. Tot de meest beroemde Humanisten behoorden: Petrarca, Boccaccio, Marsilius Ficinus, Guill. Budé, Erasmus, Lipsius, Th. More, Reuchlin, Melanchthon.