De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Hongarije

betekenis & definitie

Staatsvorm: republiek.

Staatshoofd: Arpad Szakasito (sedert 1948).

Oppervlakte: 93.011 km2.

Bevolking: 9.316.000 (1941).

Vlag: rood, wit, groen (horizontaal).

Wapen: Twee helften, links rood en zilver 7 x dwars gestreept, rechts in rood groene berg met drie toppen en een uit een gouden kroon oprijzend zilveren patriarchenkruis.

Hoofdstad: Boedapest (1.073.400 inw. in 1947).

Munteenheid: pengö.

Godsdienst: R.K. 65,7 %, Evangelisch 26,8 %.

staat in Midden-Europa, begrensd door Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië. Oppervlakte 93.011 km2, 9.316.000 inw. (1941). Het land bestaat uit het grootste gedeelte van de Kleine en de Grote Hongaarse Laagvlakte, gescheiden door het Z.W.—N.O. lopende Hongaarse Middelgebergte. De vlakte wordt begrensd in het W. door Oost-Alpen, in het N. ne O. door de Karpathen en de Transsylvaanse Alpen.

De voornaamste rivieren zijn de Donau (Duna) en de Theisz (Tisza). H. heeft een vastelandsklimaat: koude winters, hete zomers. Door de gebergten in het N. een beschutte ligging. De bevolking bestaat voor 92 % uit Hongaren, verder Duitsers, Slowaken, Kroaten, Roemenen, Serven en Roethenen. Er zijn ongeveer 250.000 zigeuners. 65,7 % van de bevolking is R.K., 20,8% Gereformeerd, 6 % Luthers.

Landbouw is hoofdbestaansmiddel: land- en bosbouw omvatten 57 % van de beroepsbevolking. De voornaamste producten zijn tarwe, maïs, rogge, gerst, aardappelen, haver, voeder- en suikerbieten en tabak. De veeteelt is achteruitgegaan. Slechts hier en daar treft men in de steppen nog de paarden- en runderkudden aan die vroeger karakteristiek waren voor het land. De vlakte is grotendeels bouwland geworden (60,4 % van de totale oppervlakte is bouwland). In het N. bij Tokaj wijnbouw.

Delfstoffen heeft het land niet veel: bruinkool in het Middelgebergte, steenkolen in het Mecsekgebergte. Verder mangaan, koper, bauxiet, aardgas. 19 % van de beroepsbevolking is werkzaam in mijnbouw en industrie. De belangrijkste industrieën zijn die van levens- en genotmiddelen: meel, suiker, brandewijn, bier, tabak, hout, conserven. Verder ijzer-, staal-, machine-, textiel-, chemische, leer- en andere industrie. De belangrijkste uitvoerproducten zijn graan, meel, vee, zuivelproducten, wijn, suiker, hout, pluimvee en eieren.

Na W.O. II zijn de grote landgoederen en de bossen door de staat onteigend en verdeeld in kleine stukken. Het land is een republiek. De uitvoerende macht berust bij een president, voor 4 jaar gekozen, bijgestaan door ministers. De wetgevende macht berust bij een parlement van 364 leden.

Geschiedenis.

In de Oudheid Pannonië geheten en een Rom. prov. Tijdens Volksverhuizing strijdperk der Alanen, Hunnen, Gothen, Avaren enz.

895 De Magyaren, een federatie van Fins-Hongaarse stammen, vestigen zich in Hongarije. Aanvoerder Arpad.
997-1038 Stephanus de Heilige (koning sinds 1000) voert het Christendom in.
1301 Het huis van Arpad sterft uit. Hongarije komt onder vreemde heersers.
1391 Begin van de invallen der Turken.
1526 Lodewijk II sneuvelt bij Mohacs: Midden-Hongarije komt aan Turkije.
1683-1689 De Habsburgers veroveren geheel Hongarije op de Turken.
1739 Vrede van Belgrado: de grens met Turkije definitief afgebakend.
1848-1849 Hongarije tot republiek verklaard. Kossuth president. Met behulp van Rusland slaagt Oostenrijk er in, Hongarije weer te onderwerpen.
1867 ,,Ausgleich” met Oostenrijk. Hongarije krijgt een eigen ministerie (autonomie).
1918 Hongarije een onafhankelijke volksrepubliek.
1919 H. een sovjetrepubliek onder leiding van Bela Kun. In Aug. met hulp der Entente ten onder gebracht.
1920 De heerschappij van de grondbezittende adel hersteld. Horthy regent.
1941 Hongarije, als bondgenoot van Duitsland, in oorlog met Rusland.
1944-1945 Het Rode leger verovert H.
1946 H. een „volksrepubliek”; sluit zich nauw bij Sovjet-Rusland aan.

Taal (Magyaarse taal) behoort tot de Oegrische tak van de Fins-Oegrische taalgroep; zij wordt door 12 mill. mensen gesproken, van wie 8 mill. in Hong. zelf. Kenmerken: werkwoordelijke voorvoegsels, zgn. objectieve vervoeging, ontbreken van de genitief en van de grammat, geslachten, ingewikkelde woordplaatsing e.d. Tal van leenwoorden (uit Ossetisch, Buig. en Turks, voorts Lat., Slav. en Duits). Klemtoon steeds op 1e lettergreep. Oudste taaldocument uit de 13e eeuw (lijkprediking).

< >