De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Griekse taal

betekenis & definitie

De oud-Gr. taal vormt een W.-Europese tak van de Indogermaanse talengroep, maar zomin als het land ooit staatkundig een eenheid vormde, werd er één taal gesproken; elk der vele rijkjes sprak eigen dialect, gewoonlijk in 3 hoofdgroepen saamgevat: Ionisch (inclusief Homerisch-Ionisch, nieuw-Ionisch en Attisch), Achaeïsch en Dorisch (beide laatste wel als niet-Ionische dialecten samengenomen). Tegen eind 5e eeuw kreeg Attisch dialect overhand en ± 400 werd het algemeen schrijftaal, in 4e eeuw omgangs- en schrijftaal aan Macedonisch hof.

Daaruit ontwikkelde zich de zgn. Koiné („gemeenschappelijke") die de volksdialecten steeds meer uit schrijftaal verdrong. Gr. alphabet is afgeleid uit het Phoenicische. De hernieuwde studie van het Gr. in Italië in I4e-i5e eeuw (z Humanisme) was werk van Byzantijnse geleerden, in W.-Europa in 16e eeuw van Reuchlin, Erasinus e.a. Uit oud-Gr. heeft zich het nieuw- of modern Gr. ontwikkeld, dat vnl. in uitspraak sterk afwijkt.

< >