De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Griekenland

betekenis & definitie

Staatsvorm: koninkrijk.

Staatshoofd: Paul I (sedert 1947).

Oppervlakte: 132.707 km2.

Bevolking: 7.300.000 inw. (1947).

Vlag: Horizontaal blauw-wit gestreept met wit kruis op blauw veld in linkerbovenhoek.

Wapen: Op azuur veld kruis van zilver.

Hoofdstad: Athene (453.000 inw.).

Munteenheid: Drachme.

Godsdienst: Grieks orthodox (96 %).

ligt tussen 41° 30' en 36° N.Br. en wordt begrensd door Albanië, Joego-Slavië, Bulgarije, Europ. Turkije ; omspoeld door de Aegeïsche, de Middellandse, de Ionische en de Adriatische Zee.

Het bestaat uit het Zuidelijkste gedeelte van het Balkan-schiereiland, benevens een groot aantal eilanden: in de Aegeïsche Zee: Samothraki, Limnos, Mytilini (Lesbos), Chios, Samos, N.- en Z.-Sporaden, Dodekanesos, Cycladen. In het Z. Creta. In de Ionische Zee de Ionische eilanden. Totale oppervlakte 132.707 km2, 7.300.000 inw. (1947). Het land is bergachtig met meest sterk gelede, steile kusten.

In het W. lopen kalkachtige bergketens parallel aan de kust (N.-Z.), buigen om over Creta naar de Taurus in Klein Azië. In het O. een kristallijn en leisteengebergte, verbrokkeld tot bergmassieven (Olympus: 2985 m), schiereilanden (Attika) en eilanden. Tussen het W. plooiingsgebergte en de kristallijne massieven ligt het O. Griekse plooiingsgebergte, dat zich met een boog in de Sporaden voortzet. Door breuken, verwering en abrasie ontstond een reeks van geïsoleerde landschappen, open naar de zee. De rivieren zijn meest kort en niet bevaarbaar.

Het klimaat is het typische Middellandse Zeeklimaat: droge, warme zomers, zachte vochtige winters. In het O. en in het binnenland meer continentale klimaatsinvloeden: grotere temperatuuruitersten, minder neerslag. Athene heeft een gem. jaartemperatuurvan 17,28 gr. C., een gem. Januaritemperatuur 8,14 gr. C.,

Julitemperatuur 26,99 gr.

G. is een agrarisch land, dat echter nog voedsel moet invoeren. Slechts ⅕ gedeelte van het land is geschikt voor bebouwing. De voorn. landbouwproducten zijn: tarwe, maïs, gerst, haver, rogge, verder exportproducten als tabak en krenten. De landbouw staat op laag peil en heeft te lijden van bodemverwering en verkeerd gebruik van meststoffen. De tarweopbrengst per are is de laagste v. Z. O.-Europa. De belangrijkste agrarische uitvoerproducten zijn: tabak (45 % van totale uitvoer), krenten en rozijnen (samen 12,5 %), gedroogde vijgen, sponzen, olijven, olijfolie (vóór W.O. II 6 % van wereldproductie), citroenen, sinaasappelen, mandarijnen, appelen, peren, rijst (uit Macedonië).

Het land bevat veel mineralen: ijzer, pyriet, koper, kwik, lood, zilver, mangaan, aluminium, zink, nikkel, magnesium, bruinkool, zwavel, oker, bitumen, marmer, echter geen steenkool en petroleum. De industrie is betrekkelijk weinig ontwikkeld. Ruim 28 % van de bevolking is werkzaam in industrie en mijnbouw (52 % in de landbouw). De voornaamste industrieproducten zijn: olijfolie, wijn, textiel, chemicaliën, levensmiddelen. In 1940 was Duitsland het belangrijkste land van invoer (23 %) en uitvoer (37 %). 50 % van de uitvoer van krenten ging naar Groot Brittannië. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Grieken (nakomelingen van de oude Grieken, vermengd met Slavisch, Romaans, Albanees en Turks bloed) en Albanezen (vooral in het O. van MiddenGriekenland, in Argolis, Corinthe en Z.-Euboea).

Daarbij de Koetzowalachen (in de Pindus en Aetolië), een met de Roemenen verwant volk, Turken en Joden. De overgrote meerderheid van de bevolking is Grieks orthodox (96 %). Verder 2 % Mohammedanen, 1,2 % Joden, 0,6 % R.K., 0,1 % Protestanten.

Griekenland is een constitutionele monarchie. De volksvertegenwoordiging bestaat uit een Kamer van 354 leden. De hoofdstad is Athene (453.000 inw., 1946).

Geschiedenis:

2000 V.C.-1300 v.C De Cretensisch-Myceense beschaving. Zetels op Creta te Cnossus en Phaestus, op het vasteland in Mycenae, Tiryns, Argos, Sparta, Orchomenus. Deze beschaving tot op zekere hoogte weerspiegeld in de gedichten van Homerus, de Ilias en de Odyssea.
1300-1100 Uitbreiding der uit het N. gekomen Grieken over de kusten en eilanden der Aegeïsche Zee.
1100-1000 Dorische volksverhuizing. Peloponnesus door de Doriërs bezet.
1000-700 De Griekse riddertijd of Middeleeuwen.
776 Begin van de tijdrekening der Olympiaden.
700-600 Tijdvak der Griekse kolonisatie.
650-500 Bloeitijd van de tyrannis.
621 Wetgeving van Draco in Athene.

± 600 Periander, tyran van Corinthe.

594 Wetgeving van Solon in Athene: opheffing van de op de boeren drukkende schuldenlast, invoering der timocratie.
561-510 Tyrannis in Athene. Pisistratus (± 507) en zijn zonen Hippias en Hipparchos.
550 Vorming van de Peloponnesische Bond onder leiding van Sparta.
510 Verdrijving v. Hippias uit Athene.
509 Democratische wetgeving van Clisthènes.
507 Clisthenes stelt het ostracisme of schervengericht in.
500-494 Opstand der Klein-Aziatische Grieken tegen Perzië (de Ionische opstand).
492-449 De Perzische oorlogen tegen Griekenland.
492 Eerste tocht der Perzen (koning Darius, 521-485). De Perzische vloot lijdt schipbreuk bij het voorgebergte Athos.
490 Tweede tocht der Perzen. De Athener Miltiades verslaat hen bij Marathon.
480-479 Derde tocht der Perzen.
480 Het Perzische leger forceert de pas bij de Thermopylae. Leonidas sneuvelt met zijn 300 Spartanen. De Athener Themistocles verslaat de Perzische vloot bij Salamis.
479 Het Spartaans-Atheense leger verslaat het Perzische bij Plataeae. De Perzen ontruimen Griekenland.
477 Oprichting van de Delisch-Attische Zeehond.
470 Themistocles door ostracisme verbannen.
470-461 De conservatief Cimon, die vriendschap met Sparta nastreeft, leider te Athene.
461-429 Pericles leider van Athene. Hoogtepunt der Atheense beschaving (,,de eeuw van Pericles”).
431-404 De Peloponnesische oorlog tussen Sparta en Athene en hun bondgenoten.
421 Vrede van Nicias.
415-413 Atheense expeditie naar Sicilië (Syracuse), onder leiding van Nicias en Alcibiades. Mislukt; Alcibiades vlucht naar Sparta, Nicias terechtgesteld.
405 De Spartaan Lysander vernietigt de Atheense vloot bij Aigos Potamoi.
404 Lysander neemt Athene in. De Attische Zeebond ontbonden. Hegemonie van Sparta.
404-403 Heerschappij der ,,dertig tyrannen” in Athene.
401 Slag bij Cunaxa (in Mesopotamië). Terugtocht der ,,10.000”, onder leiding o.a. van Xenophon.
399 Socrates tot het drinken van een giftbeker veroordeeld.
395-387 De Corinthische oorlog. Sparta in strijd met Corinthe, Thebe, Athene en met Perzië.
394 De Perzische vloot, onder Conon, vernietigt de Spartaanse bij Cnidos.
387 Vrede van Antalcidas tussen Perzië en Sparta (de zgn. “Koningsvrede”). De Grieken in KI.-Azië en Cyprus weder onder Perzische heerschappij.
378-362 Thebaanse oorlog: strijd van Thebe-Athene, onder leiding van Epaminondas en Pelopidas, tegen Sparta.
371 Epaminondas verslaat de Spartanen bij Leuctra.
362 Epaminondas overwint de Spartanen bij Mantinea; sneuvelt. Einde der Thebaanse hegemonie.
359-336 Philippus II van Macedonië.
338 Philippus II verslaat de Atheners en Thebanen bij Chaeronea. Einde der Griekse vrijheid.
336-323 Alexander de Grote van Macedonië.
189 Ondergang van de Aetolische Bond.
146 Ondergang van de Achaeïsche Bond. Griekenland een Romeinse provincie.
395 n. Chr. Griekenland wordt een deel van het Oost-Rom. of Byzantijnse Rijk.
529 Sluiting der Atheense academie.

±800-±975 Invallen der Saracenen.

975-1000 Invallen der Bulgaren.
1204 Frankische ridders maken zich van Griekenland meester.
1456-1461 Griekenland door de Turken veroverd.
1821-1829 Griekse Vrijheidsoorlog.
1827 Slag bij Navarino: de gecombineerde vloten van Engeland, Frankrijk en Rusland vernietigen de Egypt. onder Ibrahim Pasja. Capodistrias president.
1829 Vrede van Adrianopel. Griekenlands onafhankelijkheid erkend.
1831 Capodistrias vermoord.
1832-1862 Otto van Beieren koning.
1863-1913 George, prins van Denemarken, koning (George I). Engeland staat de Ionische eilanden af.
1881 Thessalië wordt bij Griekenl. gevoegd.
1897 Grieks-Turkse oorlog. Kreta krijgt zelfbestuur.
1910 Militaire revolutie. E. Venizelos Eerste Minister.
1911 Italië bezet de Dodekanesos.
1912-1913 1e Balkanoorlog. Griekenland in oorlog met Turkije.
1913 Koning George I vermoord. Epirus, Macedonië, de eilanden in de Aegeïsche Zee en Kreta aan Griekenland toegekend.
1913-1917 Konstantijn koning.
1917 Konstantijn treedt af. Venizelos brengt Griekenland aan de zijde van de Geallieerden in de oorlog.
1917-1920 Alexander I koning.
1920 Verdrag van Sèvres. Griekenland verwerft W.-Thracië en de Dodekanesos.
1920-1922 Konstantijn opnieuw koning.
1922 De Turken heroveren Smyrna. Konstantijn doet afstand. Vrede van Lausanne: Griekenland verliest de kusten van Kl.Azië en de Dodekanesos.
1922-1923 George II.
1923 George II verlaat Griekenland.
1924 Griekse Republiek.
1930 Verdrag van Ankara met Turkije.
1934 Balkan-pact tussen Griekenland, Turkije, Joegoslavië en Roemenië.
1935 George II hersteld.
1936 Metaxas dictator.
1940-1941 Oorlog met Italië.
1941 April-Mei: Duitsland verovert Griekenl.
1944 Griekenland bevrijd.
1945- Burgeroorlog: communisten voeren een guerrilla tegen de regering.

Kunst. Men kan ruwweg onderscheiden: een Kretensisch-Mykeense periode (2e millennium v.C.), een archaïsche periode (^ 1100-470 v.C.), de klassieke tijd (± 470-330 v.C.) en de Hellenistische* tijd (± 330-146 v.C., waarna inlijving bij Rom. rijk).

De bouwkunst brengt in Kret.-Myk. tijd burchten, poorten, schacht- en koepelgraven (Troje, Mykene, Tiryns, Orchomenos, echter vnl. Kreta); in arch. periode in plaats van houten sedert 7e eeuw stenen tempelgebouwen. Dorische tempels: ruïnes op Sicilië (Selinunte, Syracuse, Agrigentum) en Z.-Ital. (Paestum), slecht bewaard gebleven in Gr. zelf (Olympia, Korinthe, Aegina, Athene, Delphi). Ionische tempels: KI.-Azië (resten op Samos en in Ephesus). Grafgebouwen in KI.-Azië door Lydiërs, Phrygiërs en Lyciërs opgericht. De klassieke tijd levert de gebouwen op de Akropolis (Parthenon, Propylaeën, Niketempel, Erechtheion); voorts Zeustempel Athene, tempels op Sicilië.

Korinthische stijl treedt sedert 5e eeuw op (Artemistempel Ephesus, Mausoleum Halikamassus). In de Hellenistische tijd heeft men de bouwwerken van Pergamon, Milete, Priene, Magnesia aan de Maeander; ook gewelfbouw naar Oosters voorbeeld.

De beeldhouwkunst biedt in Kret.-Myk. tijd: Leeuwenpoort en grafstenen te Mykene, van die op Kreta haast niets bewaard. In de arch. periode: godenbeelden (Kreta, Peloponnesus), met open werkplaatsen op Naxos en Paros; zgn. Apollo van Tenea; beeldhouwwerk van Samos, Milete, Ephesus; meisjesfig. van de Akropolis, gevelbeelden tempel Aegina. In klassieke periode: Myron: beelden aan Zeustempel Olympia; ivoorgoudwerken, optreden van Phidias en zijn school: beelden aan Parthenon. Polycletus en zijn school. Jongere Attische school: Scopas, Praxiteles.

Jongere Peloponnesische school: Lysippus. In de Hellenistische tijd: de school van Pergamon, die van Rhodos (Farnes. stier, Laokoöngroep) en die van Alexandrië.

De schilderkunst: hoge trap van tempera- en wasschilderkunst en mozaïekwerk. Echter niets bewaard behalve copieën van beroemde kunstenaars: Polygnotus, Zeuxis, Pausanias, Apelles e.a. Vazenschilderkunst (J; 1000-800 v.C. wiskund. figuren, 800600 invloed van Kreta-Mykene, 600-500 zwarte figuren, sinds eind 6e eeuw rode figuren geschilderd). Veel bewaard gebleven.

Kunstnijverheid: Beschilderd aardewerk, vaatwerk van marmer en edel metaal, sieraden.

De Griekse letterkunde kent 5 perioden:

1. Voorhistorische (tot 700 v.C.). Na mythische tijdvak ontstaat in Gr. koloniën van KI.-Azië nationale epische poëzie, die door reizende zangers en in afzonderlijke liederen verbreid werd en in Homerus laatste vertegenwoordiger had (Ilias, Odyssee). Daartegenover de relig.-didactische poëzie met Hesiodus.
2. Helleense periode (tot einde Perzische oorlogen). Het heldendicht vond nu ook in moederland beoefenaars in de rhapsoden; voorts wijsgeren (Xenophanes, Parmenides, Empedocles). Bij het epos sloot zich (het eerst bij de Ioniërs in KI.-Azië) de staatkundige, krijgshaftige, erotische en gnomische poëzie aan, voorts de jambische (spotverzen, dierenfabels). Als lyrische heeft men: het melos (eenvoudige lied) der Aeoliërs en de meer kunstige Dorische koorliederen. Uit een van zijn laatste vormen, de dithyrambe, ontwikkelde zich de tragedie, doordat Thespis uit Attica tegenover het koor een spreker liet optreden; deze tragedie werd, na scheiding van het satyr-drama, door Aeschylus voltooid, die nl. 2e spreker (toneelspeler) deed optreden, de muzikale vorm steunde en de drieëenheid van compositie invoerde. Zo ontstonden ook uit optochten bij Dionysosfeesten de comedie (reeds in andere vorm op Sicilië gegroeid). In Ionisch gebied kwam door logografen en natuurfilosofen het proza tot ontwikkeling.
3. Klassieke (Attische) periode (tot dood Alexander d. Gr.) stelt drama op de voorgrond: Aeschylus, Sophocles, Euripides; in het blijspel bovenal Aristophanes. Na Peloponnesische oorlog verflauwde politieke belangstelling, ook op het toneel, het koor verdween en de ,, nieuwe” (intrige-, karakter-) comedie kwam op. Proza: Herodotus’ Perzische oorlogen; Thucydides’ Peloponn. oorlog', Xenophon’s Anabasis. In de welsprekendheid: de 10 Attische redenaars, onder welke Demosthenes.
4. Alexandrijnse (Hellenistische) periode (tot keizer Augustus): Na ondergang Gr. vrijheid werd het Alexandrië der Ptolemaeën brandpunt, daarnaast Pergamon en Athene. De Gr. literatuur werd nu Hellenistische wereldliteratuur; geleerdheid op eerste plaats en wetenschappen bereikten ongekende hoogte van ontwikkeling. Proza van die periode omvat leerboeken, verklarende geschriften, zinnespreuken, geschiedschrijving, romans. De poëzie: verhalende elegieën, hymnen, epigrammen, sillen (spotgedichten), voorts het nog nieuwe herdersdicht en de miniambische poëzie (tonelen uit dagelijks leven).
5. Romeinse periode (tot Justinianus). Rome werd verzamelplaats der Gr. schrijvers, Athene vormde hogeschool voor wijsbegeerte en rhetoriek. Zowel Oosterse invloed als Christendom deed zich in literatuur gelden; in proza stonden geschiedschrijving en aardrijkskunde voorop. Nieuwe school der Sofisten, satirieke geschriften van Lucianus. In Alexandrië nieuwe bloeitijd van grammatica, metriek, wiskunde en geneeskunde; Christelijke schrijvers bestreden het heidendom en werden zelf door Nieuw-Platonici en Nieuw-Pythagoreeërs bestreden. Overgang naar Byzantijnse en Nieuw-Gr. letterkunde.