(1886-1947), Vlaams schrijver en schilder, door zijn sprankelende roman Pallieter (1916), geweldige verheerlijking van de levenslust, in en na W.O. I befaamd geworden; zijn vaak van verfijnde woord techniek getuigende, tegelijk drastische, als ,,echt Vlaams” geldende kunst (ook in legendarische stoffen) heeft hem in het buitenland tot de meest vertaalde, meest gelezen en typische vertegenwoordiger van de hedendaagse Vlaamse literatuur gemaakt.
Zijn kleurrijk, fris en gevarieerd werk omvat gedichten (Adagio, talrijke, soms meesterlijke verhalen (Juffrouw Symforosa, 1918; Het Keerseken in den Lanteern, 1924), romans (Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, 1917; Anne Marie, 1921; De Pastoor van den bloeyenden Wijngaert, 1924; Boerenpsalm, 1935); geromanceerde biografieën over Brueghel (1928), St. Franciscus (1932), Adr. Brouwer (1948) en toneelwerk (En waar de sterre bleef stille staan, 1925).