ongeslachtelijke voortplantingsorganen, gevormd binnen de celwand, die daar blijven tot de rijping. Komen voor bij de (zgn. sporenvormende) bacteriën en bij enkele zwammen.
Blijft de spore gedurende de ontwikkeling niet in de cel, maar wordt ze afgesnoerd of afgestoten, dan spreekt men van exospore (o.a. bij de Basidiomyceten).