(Quercus), boom uit de familie der Napjesdragers*. In Nederland zijn twee inheemse soorten, de Zomereik (Q.
Robur) en de Wintereik (Q. sessiliflora). De Wintereik bloeit later dan de Zomereik, de vruchtjes zijn iets kleiner. Pas in de winter verliest de Wintereik zijn bladeren, de Zomereik vroeger. Beide behouden echter dikwijls de dorre bladeren tot in het voorjaar. Eiken worden gekweekt wegens de bijzonder goede kwaliteit timmerhout, die ze opleveren, en ook wegens de schors (z eikenschors); de vruchten, eikels*, worden gegeten door duiven, eekhoorns, zwijnen en herten.Eikebladeren zijn gelobd, de twijg is stevig, de kroon onregelmatig, de takken zijn hoekig en knoestig. In Mei hangen de mannelijke bloemen als dunne katjes naar beneden.
In Nederland komt de E. zeer veel voor als hakhout (akkermaalshout*, eikenhakhout). Het beste eikenhout komt uit Slavonië. het is zeer duurzaam en heeft een grote draagkracht; het wordt gebruikt voor dwarsliggers, meubels, parketvloeren, in de scheepsbouw enz. Aangeplant in Nederland is de gewone Amerikaanse E. (Q. rubra). De bladeren kunnen tot 25 cm lang worden, in de herfst verkleuren ze tot een prachtig bruinrood. De eikels zijn klein en bruin. Voorts zijn nog aangeplant de moeraseik (Q. palusiris); de scharlakeneik (Q. coccinea) met karmijnrood herfstblad; in parken vinden we de moseik (Q. cerris).