(1), in proces bevoegdheid, om zaak van lagere naar hogere rechter te brengen;
(2) in erfrecht de aanspraak van de nakomelingen van een persoon, om na zijn dood het familiegoed te bezitten.
In Oud-Brabants recht noemde men D. het recht der kinderen op de goederen der huwelijksgemeenschap van hun ouders. Overleed een der ouders, dan behield de andere slechts een vruchtgebruik; de eigendom van de gehele gemeenschap ging op de kinderen over.
In Blg. noemt men thans devolutie de overgang van eigendom ten gevolge van het openvallen ener nalatenschap.