De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Denemarken

betekenis & definitie

Staatsvorm: koninkrijk

Staatshoofd: Frederik IX

Oppervlakte: 42.932 km2

Bevolking: 4.045.232 inw.

Vlag: rood met wit kruis

Hoofdstad: Kopenhagen

Munteenheid: kroon

Godsdienst: Evangelisch-Luthers (staatsgodsdienst)

koninkrijk in N.-Europa, bestaande uit Jutland, de Deense eil., Bomholm in de Oostzee en de Far Oer eil. Oppervl. zonder de Far Öer: 42.932 km2.

Ligging en bodemgesteldheid: begrensd door N.zee, Skagerak, Kattegat, de Sont, O.zee en Duitsland. W.kust (IJzeren kust) duinen, ontoegankelijk en zeer gevaarlijk door zandbanken, W.wind en nevels. W.Jutland zandbodem, door landrug gescheiden van O.-Jutland met keileem bodem. O.-Jutland heuvelachtig; hoogste punt Ejer Bavnehoj (172 m). Liet bodemreliëf en de eindmorenen in O.-Jutland zijn sporen van de gletschers van de IJstijd, die met de zee het O. sterk hebben verdeeld: 490 eil. (waarvan 108 bewoond). Vooral in Z.-Jutland heide.

Geen grote rivieren. In O.-Jutland dringt de zee diep in het land (fjorden).

Klimaat: zeeklimaat met zachte winters.

Bevolking: D. met Bomholm 4.045.232 inw. (’45): 94 per km2. Kopenhagen: 927.400 inw. (23 %), de eil.: 121.772, Jutland: 1.826.056. Vrijwel geheel Skandinavisch. Sinds 1849 godsdienstvrijheid, maar Luth. kerk staatskerk; 7 bisschoppen.

Middelen van bestaan: voornaamste: landbouw, overwegend in klein- en middenbedrijf; vooral teelt van voedergewassen voor de veeteelt. Op O. Jutland en de eil.: tarwe, rogge, gerst, voederbieten, suikerbieten. Jutland: schapen, op de eil.: varkens.

Landbouwindustrie vrijwel geheel coöperatief. Export: landbouwproducten, bacon, zuivel, margarine, suiker, leer. Kalk- en cementindustrie te Aalborg, Mariager, Flensburg. Porseleinind. te Kopenhagen met kaolin van Bornholm. Steenkool moet worden geïmporteerd. Zweden levert electriciteit.

Uitgebreid spoorwegnet: 5240 km. Voorn. havens: Kopenhagen, Aalborg, Aarhus, Esbjerg, Odense. Handelsvloot: 977 schepen, 827.000 reg. ton. Groenland is de enige kolonie van D.

Geschiedenis: Tot de 11e eeuw weinig vaststaand.

900-935 Gorm de Oude. Onderwerpt de gouwvorsten.
935-985 Harald Blaatand.
976 Harald Blaatand wordt Christen.
985-1014 Svend.
1014-1018 Harald.
1018-1035 Knut de Grote. Verovert Noorwegen en Engeland.
1035-1042 Harthaknut.
1042-1047 Magnus de Goede.
1047-1076 Svend Estridsen.
1076-1080 Harald Hein.
1080-1086 Knut de Heilige.
1086-1095 Oluf Hunger.
1095-1103 Erik I.
1104-1134 Niels.
1134—1137 Erik II.
1137-1147 Erik III.
1147-1157 Prinsenoorlog.
1157-1182 Waldemar I. Herstelt de eenheid van het rijk.
1182-1202 Knut VI. Onderwerpt Holstein, verovert gedeeltelijk Pommeren en Mecklenburg, maakt zich meester van Lübeck en Hamburg.
1202-1241 Waldemar II. Breidt zijn gebied in Pommeren en Mecklenburg uit, doet veroveringstochten naar Estland en Lijfland.
1227 Nederlaag der Denen bij Bornhöved; de Deense heerschappij over N. Duitsland vernietigd.
1340-1375 Waldemar IV.
1375—1387 Oluf.
1387-1412 Margaretha.
1389 Verovering van Zweden.
1397 Unie van Kalmar tussen Denemarken, Noorwegen en Zweden.
1412-1439 Erik van Pommeren.
1439-1448 Christoffel III van Beieren
1448-1481 Christiaan I, eerste koning uit het Oldenburgse Huis.
1460 Sleeswijk-Holstein bij Denemarken. Christiaan II.
1513-1523 Christiaan II.
1520 Zweden valt af.
1523-1533 Frederik I. Voert de Hervorming in.
1533-1534 Interregnum.
1534-1559 Christiaan III.
1559-1588 Frederik II.
1588-1648 Christiaan IV.
1625-1629 Deelneming aan de 30 jarige oorlog, geëindigd met de vrede van Lübeck.
1648-1670 Frederik III.
1657 Karel X van Zweden verovert geheel Denemarken op Kopenhagen na.
1660 Vrede van Kopenhagen. Denemarken verliest Schonen, Blekinge, Halland, en Bohuslan en de leenhoogheid over Sleeswijk.
1665 De ,,Koningswet”: aan de koning wordt de absolute macht opgedragen.
1670-1699 Christiaan V. Hervormt de rechtspleging, verwerft Oldenburg.
1699-1730 Frederik IV.
1702 Opheffing der lijfeigenschap.
1730-1746 Christiaan VI.
1746-1766 Frederik V.
1766-1808 Christiaan VII.
1770-1772 J. F. Struensee almachtig minister, voerde tal van hervormingen, o.a. afschaffing van pijnbank en censuur, in.
1772-1780, 1784-1797 A. P. Bernstorff minister; bevorderde de welvaart, bevrijdde de boerenstand (1788), beperkte de privileges van de adel.
1807 De Engelsen bombarderen Kopenhagen.
1808-1839 Denemarken sluit zich bij Frankrijk aan. Frederik VI (regent van 1784 af).
1814 Vrede van Kiel. Denemarken staat Helgoland aan Engeland, Noorwegen aan Zweden af.
1839-1848 Christiaan VIII. Voerde de Deense (vrouwelijke) erfopvolging in SleeswijkHolstein in.
1848-1863 Frederik VII.
1848 Inlijving van Sleeswijk bij het koninkrijk Denemarken.
1848-1850 Duits-Deense oorlog.
1863-1906 Christiaan IX.
1864 Oorlog met Pruisen, Oostenrijk. Denemarken moet Sleeswijk-Holstein en Lauenburg afstaan.
1904 IJsland krijgt een eigen minister.
1906-1912 Frederik VIII.
1912-1947 Christiaan X.
1915 Grondwetsherziening: invoering vrouwenkiesrecht.
1917 Verkoop van de Deense Antillen aan de Ver. Staten.
1918 Personele Unie met IJsland.
1920 Na volksstemming aansluiting van N. Sleeswijk.
1930 Drastische inperking van leger en vloot, vrijwel overeenkomende met ontwapening.
1940-1945 Duitse bezetting.