(1), inzinking in de conjunctuur van het economisch leven. In de 19e en 20e eeuw ziet men periodiek C. optreden, die vaak tot zeer ernstige gevolgen voor het gehele econ. leven leiden.
Hierop is gebaseerd de theorie der Marxisten, dat het kapitalistische stelsel door een steeds snellere opeenvolging van C. zichzelf te gronde zou richten. C. kunnen zich in een bepaald centrum voordoen, maar ook over de gehele wereld verspreid zijn. Zeer langdurig was de grote wereldcrisis van 1929 (in de V.S. begonnen), die bij het uitbreken van W.O. II (1939) nog niet geheel geëindigd was. Een C. kan zich voordoen als reactie op overspeculatie, maar kan ook een gevolg zijn van zgn. overproductie. Symptomen van een C. zijn sterke vermindering van de vraag naar allerlei goederen en diensten, daling van prijzen, effectenkoersen, het rentepeil, de lonen, voorts het ontstaan van massale werkloosheid, toeneming van het aantal faillissementen;(2) (Gr. scheiding) noemt men een situatie, waarin oude zekerheden en methoden niet meer toereikend zijn en nieuwe nog niet zijn ontstaan;
(3) (geneeskunde) keerpunt in het verloop van een koortsende ziekte.