De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Architectuur

betekenis & definitie

of bouwkunst, methodisch verkregen bekwaamheid om bouwwerken volgens een bepaald - speciaal en kunstzinnig - plan in duurzaam materiaal uit te voeren. B. uit zich bij verschillende volken en in verschillende tijden door verschillen in haar artistieke grondvormen, de zgn. bouwstijlen.

Kunstkarakter kreeg de B. het eerst bij Egyptenaren en Indiërs, resp. met pyramide en pagode als grondvorm; bij de laatsten ook sporen van zuilenbouw. Deze laatste treedt bv. sterk naar voren bij de Grieken; de Rom. vermengen in hun B. zuilenbouw en boog- (gewelf-) constructie. Bij begin van Christendom treedt de Rom. zuilenbasilica op; de Byzantijnse B. verbindt hiermee antiek-oriëntaliserende elementen; de Moors-Arabische B. vertoont hoefijzerbogen en spitsbogen met speciale, zeer rijke, decoratie. De Westerse B. brengt in de 10e-12e eeuw de zgn. Romaanse (basilica + ronde bogen) en in de 13e en volgende eeuwen de Gothische - eigenlijk Germaanse - bouwstijl (spitsbogen). De moderne B. ontstond in 15e eeuw in Italië, dat naar de antieke monumenten terugkeerde (Brunelleschi; L.

B. Alberti), waaruit zich de Renaissance-A, ontwikkelt, die tot excessen voert in de Barok-A. Bij de B. der nieuwste tijden worden, aan gebouwen van streng zakelijke stijl, steeds meer staal en glas gebezigd.