Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oostaziatische kunst – China - lijnfantasieën

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: LIJNENFANTASIEËN

Sinds het begin van de vijfde eeuw, de eeuw van Confucius, kan de nieuwe lineaire stijl, die werelds, rationeel, en tevens spiritueel en fantastisch is, worden gevolgd in gedateerde werkstukken. Uit het jaar 482 zijn er bijvoorbeeld gongen in klokvorm met inscriptie, waarvan we die uit het Museum van Aziatische kunst in Amsterdam afbeelden. De beugel, waaraan de gong is opgehangen, geeft in zijn silhouet een zeer goede indruk van de strakke lijnen, waarmee de vormen zijn omtrokken. De eigenlijke beugel wordt gedragen door twee tijgers; op hun kop en gewrichten hebben ze voluten die op vleugels lijken. In hun muil houden ze een slang en daarmee suggereren ze het diergevechtmotief (waarbij bedacht moet worden dat in de Chinese oudheid geen tijger met een slang heeft gevochten). In het midden van de onderzone van de gong is een zeer duidelijk t’ao-t’ieh-masker te zien, onmiskenbaar door de ogen en neusgaten, en ook dit masker is doorvlochten met en omgeven door slangen, die in elkaar zijn gekronkeld tot een vlechtband; ze lopen deels op tijgerkoppen uit, deels op vogelkoppen. De fraaie kruik met deksel in de verzameling Vannotti is geconcipieerd op de toepassing van scherp omtrokken

silhouetten van viervoetige dieren; deze profielen tekenen zich af tegen het overwegend gladde diepgroene patina door het rood van de waarschijnlijk sterker koperhoudende incrustaties. Bij de voet zijn simpel verdubbelde en diagonaals gewijs aaneengerijde driehoeksvoluten te onderscheiden.

Van de bronzen spiegels, waarvan er vele zijn gevonden in Ch’ang-sha in midden-China, is de groep met diervoorstellingen bijzonder aantrekkelijk. De voorkant van deze vlakke ronde bronzen was blank gepolijst en diende als spiegel; hun achterkant, met een knop in het midden, was doorgaans rijk versierd; patronen

waaraan een astronomische betekenis kan worden toegeschreven doen concluderen tot een cultische bestemming van vele der spiegels. Grappig lijken de lemuren (halfapen) die om de cirkel dansen, daarbij eikaars staart vasthoudend. (We zullen ze later terugvinden in de Japanse kunst). Maar door de zeer nauwkeurige weergave kan een zoöloog zonder moeite de dieren determineren.

De beweging, vooral die van de opzij gedraaide koppen, had moeilijk pakkender kunnen worden uitgebeeld. Toch zijn de omtrekken en de gebogen lijnen, bijv. die van de staarten, veel te spiritueel om deze stijl naturalistisch te kunnen noemen. Wel zijn er in de feodale tijd typische voorbeelden van ’naturalisatie’. Zelfs de voorstelling van de draken, toch geen dieren van onze natuur, werd blijkbaar pas in die tijd in typisch Chinese trant vastgelegd. Uit de symbolisch overladen opeenhopingen van alle mogelijke dieren der aarde, die te vinden zijn bij de t’ao-t’ieh van de oudheid, werden alle onderling tegenstrijdige overdrijvingen geëlimineerd; zo ontstond een dier, dat duidelijk een fantasiedier was. In diezelfde tijd kwam de voorstelling op van de beren. Voor zover wij weten ontbraken in de oudheid de beren bij de dieren, die voor uitbeelding in aanmerking kwamen.

door Prof. Dr. W. Speiser.