Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

bouwkunst – romaans - Provence

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST VAN DE MIDDELEEUWEN:

DE ROMAANSE BOUWKUNST IN FRANKRIJK: PROVENCE

De Franse landstreken ten zuiden van de Loire gaan later dan Normandië als bouwscholen fungeren. Tegen het einde van de elfde eeuw komen ook in het zuiden de eerste gewelfde kerken voor. Normandië is omstreeks 1100 reeds over het hoogtepunt heen, maar de eigenlijke bloeitijd van de andere bouwscholen ligt pas in de twaalfde eeuw; ze ontwikkelen een epigonenstijl, die nog het einde van de twaalfde eeuw kenmerkt.slechts in de omgeving van Arles en Avignon staan grote en belangrijke kerken. Twee typen zijn overheersend: de eenschepige zaalkerk (Avignon, kathedraal, Montmajour, Orange) en de drie- schepige basiliek (Arles, Vaison, Saint-Victor in Marseille). Als welving wordt het tongewelf toegepast, in de zijschepen doorgaans het halftongewelf of het driekwarttongewelf. Zware, weinig levendige bouwmassa’s geven het exterieur van deze kerken wel¬haast het gesloten aanzien van een vesting; het interieur maakt een bedompte en drukkende indruk. Alle bewaard gebleven kerken behoren tot de tweede helft van de twaalfde eeuw en de tijd daarvoor.

Aan de bouw van de abdijkerk van Montmajour werd in 1140 begonnen; omstreeks 1153 werd de kerk gewijd. Het zaalvormige korte langschip is in twee jukken onderverdeeld door dubbele wandpijlers, die zich als gordelbogen voortzetten in het spitsboog- tongewelf. Slechts een smalle geprofileerde lijst scheidt de welving van de schipwand, die door grote blinde rondbogen vervluchtigd wordt. De dwarsbeukvleugels zijn smal en lager dan het langhuis, zodat voor de aanzet van het koor slechts een liggend rechthoekig ruimtedeel ontstaat, als een vieringskruis. Het koor heeft een kort voorjuk, dat met een rond tongewelf is overkluisd, en eindigt in een apsis met een opening, waarvan de halfkoepel wordt ondersteund door vlakke bandribben. De evenwichtige verhoudingen van deze apsis herinneren aan de laat¬antieke bouwkunst, die immers juist in de Provence in rijke vormen tot op onze tijd bewaard gebleven is.

Typisch voor de ruimte is de geslotenheid van de muren; hierin komt een ruimte¬gevoel tot expressie dat aan de Normandische kunst volkomen vreemd is. Een nog meer gesloten indruk, als een vesting, maakt het exterieur. Uit grote zorgvuldig gehouwen stenen is de muur opgebouwd. Deze metseltechniek schijnt uit Bourgondië te zijn overgenomen, maar ze kan ook een herleving zijn van het antieke metselwerk. Slechts enkele vensters doorbreken de gladde vlak¬ken. De enige verlevendiging wordt teweeg gebracht door de zuiltjes, die in de vensteromlijstingen zijn geplaatst en door de consolekroonlijst bij de aanzet van het vlakke dak. In het bouw¬deel onder de veelhoekige apsis (die het binnenhalfrond om- mantelt) zijn kapellen opgenomen, die radiaal uitstralen van de omgang van een crypte. De grotachtige diepe nissen dienen voor de belichting van de crypte-omgang.

De kruisgang der abdij ontstond pas tegen het einde van detwaalfde eeuw. Ze is een typisch voorbeeld van Provengaalse kruisgangaanleg. Op een hoge sokkelbank rusten forse rechthoekige pijlers, waartussen de muur door rondbogen op dubbele zuilen open ligt naar de pandhof. De pijlers zijn gecanneleerd als antieke pilasters; de zuiltjes dragen antikwiserende kapitelen. Wanneer in de Provence versieringsvormen voorkomen zijn die altijd geïnspireerd door voorbeelden uit de Oudheid. Treffend is dit bij de voorgevels van Saint-Trophime in Arles en van de abdijkerk van Saint-Gilles; ze worden als een porticus voor de westwand van de kerken gebouwd, zonder betrekking op de kerkruimten er achter. Het lijken zelfstandige bouwdelen, waarin zich de vormenfantasie van de Provence uitleeft, die door de Oudheid is gevoed. Deze schijnarchitecturen dragen een overmaat aan plastische voorstellingen. De kruisgang van Montmajour is met een halftongewelf overkluisd, uitgevoerd in grote blokken. Onder dit tongewelf zijn gordelbogen aangebracht, die op Provengaalse manier zijn geornamenteerd. Overeenkomstige vormen vertonen reeds de ribben van de crypte in Saint-Gilles.

De bouw van de abdijkerk van Saint-Gilles werd in 1116 be¬gonnen; alleen de crypte bleef bewaard. De hoekpijlers, evenals de pijler in Montmajour gecanneleerd, dragen de gedrukte gewelven, die aanvankelijk als graatgewelven waren uitgevoerd. Slechts één juk is nog in deze staat bewaard. De overige gewelven werden na 1150 in ribgewelven veranderd, daarbij werden de ribben, met als versiering een tandband en rijke profilering, geplaatst onder de reeds aanwezige graten. Langhuis en koor van de abdijkerk hadden overeenkomstige vormen. Aangezien de ribben van de crypte pas na 1150 werden aangebracht, zal waarschijnlijk het barokke langschip eveneens pas na het midden van de eeuw zijn ontstaan (het is verminkt door een barokke verbouwing). Uitzonderlijk is de ligging van de crypte onder het schip van de kerk. Het koor, waarvan nog enkele resten zijn bewaard, bezat geen crypte. Anders dan bij de overige Provengaalse kerken schijnt bij Saint-Gilles de ornamen¬tiek zich niet te hebben beperkt tot een rijkgelede façade. Uit de resten van het koor kan worden opgemaakt, dat ook het schip ornamenteel was versierd.

Haar meest indrukwekkende expressie krijgt de romaanse bouwkunst van de Provence in de binnenruimte van Saint-Trophime in Arles, ontstaan omstreeks het midden van de twaalfde eeuw. De overslanke, drieschepige ruimte wordt in het middenschipoverwelfd door een spitstongewelf, in de zijschepen door rond- tongewelven. Voor de kruisvormige pijlers zijn steunen geplaatst, die in de lengterichting de wijdgespannen arcadenbogen op¬nemen; de middenschipsteunen ondervangen de gordelbogen van het tongewelf. De brede hoge openingen van de arcaden ver¬oorzaken weer de hoge plaatsing van de bovenzonevensters. Door hun kleine formaat is de lichtinval gering. De zijschepen bezitten in het geheel geen eigen lichtbronnen, zodat de gehele hoge ruimte in schemerlicht lijkt gehuld; het gewelf verdwijnt bijna in de hoogte en in het duister. Zoals in Montmajour is ook hier nagenoeg afgezien van versierend detail. In haar strengheid en strakheid is deze ruimte de culminatie en tegelijk de eindfase van de zuid-Franse romaanse bouwkunst.

door Dr. Ernst Adam.