Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

bouwkunst - romaans - Normandië

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST VAN DE MIDDELEEUWEN:

DE ROMAANSE BOUWKUNST IN FRANKRIJK: NORMANDIË

Als zelfstandig regionaal kunstmilieu begint zich het vroegst Normandië af te zonderen door het vormen van een eigen bouw¬stijl. Daarbij blijven de principes van de vormgeving altijd binnen de mogelijkheden en grenzen van de Franse bouwkunst, maar dan toch in specifiek-Normandische zin.

Nieuwe krachten staan in deze streek op in de tijd van Willem de Veroveraar; de nieuwgeschapen architectuur wordt door deze vorst naar Engeland overgebracht. Deze ontwikkeling begint met grandioze kerken als Saint-Etienne en Sainte-Trinité in Caen, de abdijkerk in Jumièges of de abdijkerk op de Mont-Saint-Michel. Het algemene type vertoont een sterke lengtestrekking van het schip, zoals vroeger reeds Saint-Remi in Reims, maar geringebreedte. De westgevel wordt geflankeerd door hoge dubbele torens. Langs het hoofdkoor lopen zijkoren. Het is niet uit te maken of de aanleg van zijschepen en de dubbele-torenfaçade zijn overgenomen uit Bourgondië (Cluny II). Het lijkt echter niet waarschijnlijk, dat dezelfde typen in twee landstreken ongeveer gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan.

De bouw van de abdijkerk Notre Dame in Jumièges werd in 1040 begonnen. In 1052 was het koor, in 1067 het langhuis voltooid. Deze kerk is de grondleggende prestatie van de Normandische bouwkunst. De plattegrond toont een langgestrekt schip met dwarsbeuk en getrapt koor. Het kruisingsvierkant levert de maateenheid voor de gehele kerk in streng doordacht systeem. De middenschip- vierkanten worden aangegeven door pijlers, terwijl de half zo grote zijschipkwadraten door zuilen zijn begrensd, een zeer duidelijke ondersteuningswisseling dus. Op één middenschipvierkant vallen twee zijschipvierkanten; naast het vierkante koor liggen aan weerskanten twee vierkante zijkoorjukken. De dwarsbeukvleugels doen nog ’afgesnoerd’ aan; in de grote boog, die naar de vleugels opende (dwarsbeuk en koor zijn tegenwoordig verdwenen, alleen het langschip is als bouwval bewaard) was een dubbele arcade aangebracht, die overeen stemde met de lang- huisarcaden. Waarschijnlijk waren deze bogenrijen als schoringen gedacht; op de kruising drukt immers een zware vierkante krui- singstoren. De kruisingstoren is een bouwtraditie, die zich vooral in Normandië en in Bourgondië ontwikkelt.

De middenschipwand is driedelig. Boven de arcadenzone ligt een galerijenverdieping, daarboven de vensterwand. Arcaden, gale¬rijen en vensters zijn streng axiaal geplaatst. De middenschip- wanden hebben een geleding gekregen; voor de pijlers stijgen halfronde schalken op tot aan de vlakke zoldering. De afzonder¬lijke ruimtevierkanten van het middenschip krijgen zo ook in de opstand hun accentuatie. De horizontale en liggende indruk van de drie verdiepingen wordt doorkruist door strakke verticale banen, die de ruimte een sterke drang naar de hoogte geven. Een dergelijke rangschikking van geledende en tevens functionele elementen is nieuw. Saint-Remi in Reims kende haar nog niet. Men zou haar kunnen vergelijken met de keizerdom van Spiers; ook in Spiers zijn immers in de opstand volkomen nieuwe tendenties te constateren. Spiers ligt chronologisch niet veel vroeger dan Jumièges. Zoals Spiers heeft ook Jumièges een overkluizing

van de zijschepen door kruisgraatgewelven; slechts het midden¬schip laat een vlakke overdekking zien.

Waarschijnlijk heeft Spiers inspirerend gewerkt op de Normandische bouwkunst. Bij een vergelijking van Jumièges met Saint-Remi in Reims blijkt duidelijk dat vanuit Normandië de nieuwe ontwikkeling aan¬vangt. Van het rustende en liggende effect, van de breedte der vroegere bouwkunst is niets meer te bekennen. Het schip is smaller geworden en daardoor doet het veel hoger aan. De wand vormt niet langer één geheel, ze is onderverdeeld in afzonderlijke vakken door de halfronde schalken; de muur krijgt daardoor reliëf en plasticiteit. De ruimte wordt nu gevormd door het aan¬eenrijgen van afzonderlijke vierkante ruimtecompartimenten en niet meer door twee doorgaande muren, die frontaal tegenover elkaar staan en die slechts door de vlakke zoldering met elkander worden verbonden. Zulk denken in ruimtecompartimenten was reeds in Spiers te onderkennen; het zal een belangrijk element worden van de bouwkunst van de elfde eeuw. Speciaal in Nor- mandië ontwikkelt het zich zeer gelukkig. Het wordt hier een van de wortels voor het ontstaan van de Gotiek.

Jumièges onderscheidt zich van Spiers door de galerijen, een typisch Frans middel om de muur te doorbreken, haar minder massief te maken. Het ingangsfront is sterk geprononceerd. Zoals reeds in Cluny II en in Tournus heeft dit front het aanzien van een dubbele-toren- façade. De torens zijn hier evenwel hoge structuren, die ver boven de middenschipgevel uitsteken. Het geheel heeft nog het karakter van een westwerk. Tot aan de topgevel toe is het front volkomen glad, zonder verdelende lijst; pas de vrij opgaande torens zijn weelderiger van vorm. De façadevorm van de dubbele toren wordt vervolgens verder uitgewerkt in de Normandische architectuur van de komende tijd. Waarschijnlijk heeft deze land¬streek de stoot gegeven voor de ;façadevorming van de rijp- gotische kathedralen. Jumièges vormt in zoverre een uitzonde¬ring, dat het middendeel van het Westfront voor de torens naar voren is getrokken als een ongeleed blok. Slechts weinige vensters doorbreken de muur. Door dit middendeel wordt de zelfstandigheid van de torens sterker geaccentueerd.

De nieuwgeschapen wandgeleding van Jumièges, de verticale tendens van de ruimte opgeworpen door de schalken, krijgt een verdere ontwikkeling in de abdijkerk op de Mont-Saint-Michel. De kerk werd van 1064-1084 gebouwd; slechts de zuid wand van het langschip is blijven staan. Het effect van de halfronde schal¬ken wordt nog onderstreept door smalle ondiepe stroken er achter, die, als in Spiers, boven de bovenzonevensters verbonden zijn door rondbogen. In vergelijking met Jumièges heeft de wand een sterkere reliëfwerking en geleding gekregen. De galerijen- openingen raken elkaar, ze worden niet meer gescheiden door brede muurstroken. De bouw van de abdijkerk Saint-Etienne in Caen (Abbaye aux Hommes) werd tussen 1064 en 1066 begon¬nen; in 1077 werd de kerk gewijd. Haar stichter was Willem de Veroveraar. Van deze kerk is het langschip blijven staan; het koor is gotisch herbouwd in dezelfde tijd dat het middenschip werd gewelfd. De zijschepen zijn als in Jumièges overkluisd met kruisgraatgewelven. Het middenschip had een open dakstoel. De hoofdbalken rustten op de dikke halfronde schalken die om de andere voor de pijlerparen opgaan. Door de schalken voor de rijk geprofileerde pijlers is het schip in aparte vierkanten onderverdeeld.

Met elk middenschipvierkant corresponderen twee zijschipvierkanten. De eveneens halfronde, maar smallere schal¬ken voor de tussenpijlers eindigen beneden de bovenvensterzone. Ze hebben dus geen dragende functie, maar dienen alleen voor het verticale accent. De ontbinding van de wand gaat hier nog verder dan in de tot dusver besproken kerken. De galerijen- openingen hebben hun grootst mogelijke breedte bereikt, ze zijn even breed als de arcadenopeningen er onder. Nog verder gaat de bovenzone, die twee lagen heeft. Voor de vensters van de bovenzone is een loopgang aangebracht, een arcadenstelling op zuiltjes. De ruimtebegrenzing van het middenschip, de vensterstrook van het middenschip, heeft hier zelf volumen gekregen. De drieschepige galerijenbasiliek van de romaanse tijd heeft in Caen de uiterste grens van doorlichting bereikt. Slechts de enkele structureel belangrijke verticale lijnen van de pijlers en halfronde pilasters, die in het exterieur de vorm hebben van vlakke hoekige pilasters, vormen het geraamte van het bouwwerk. De wand daartussen kan sterk worden vervluchtigd. Dit principe van de wand-desintegratie kan pas in de Gotiek verder worden uitgewerkt, als de ontwikkeling van het ribgewelf en van het schoringssysteem de technische mogelijkheden daarvoor hebben geschapen.

Ongeveer tegelijk met Saint-Etienne ontstond in Caen een tweede

abdijkerk: Sainte-Trinité (Abbaye aux Dames). Ze werd in 1059 gesticht door Mathilde, de gemalin van Willem de Veroveraar. De eerste wijding had reeds in 1066 plaats, maar de kerk was toen nog lang niet voltooid. Het bovenstuk van het langschip, de bovengedeelten van het dwarsschip alsmede de hoofdapsis werden pas in de eerste decennia van de twaalfde eeuw afge-maakt. De gewelven zijn modern: de vroegere vorm staat niet vast.

Zoals in Saint-Etienne gaan voor de middenschippijlers halfronde schalken op, waarop de open dakstoel dient te rusten. De pijler- afstanden zijn korter, zodat de arcaden een slankere vorm vertonen. Zoals past bij de latere ontstaanstijd van de bovendelen valt de galerij hier weg; zij wordt vervangen door een blinde galerij, een aaneenvoeging van rondboognissen, die lijkt door te lopen achter de schalken. Deze horizontale band, die sterk schaduwgevend is, scheidt de arcadenzone van de bovenzone en schept een tussenzone, die overeenstemt met de galerijenver¬dieping. Deze tussenzone kan reeds de waarde van voorloper van het triforium worden toegekend, een bouwonderdeel, dat in de gotische architectuur veelvuldig voorkomt. Waarschijnlijk moet de blinde galerij worden verklaard uit Bourgondische invloeden. Voor de vensters van de bovenzone loopt weer, als in Saint- Etienne, een gang in de muurdikte. De geleding van de wand in twee lagen wordt hier voortgezet. Ook de apsis, omstreeks 1100 ontstaan, geeft twee lagen te zien. Grote vensters, in twee ver¬diepingen boven elkaar geplaatst, doorbreken de muur; daarvoor ligt een zuilenstelling van twee verdiepingen met rondboog- arcaden, die zo ver voor de vensterwand is aangebracht, dat de zuilen vrij staan en zich achter die zuilen een loopgang vormt. Op deze Normandische apsidengeleding zal later worden terug-gegrepen door de staufische bouwkunst van het Rijnland.

De beide abdijkerken in Caen zijn de mooiste voorbeelden van Normandische façadenvormgeving, beide dubbele-torenfaçades. De bovendelen van de torens van Sainte-Trinité zijn in de achttiende eeuw gewijzigd, terwijl van Saint-Etienne de façade nagenoeg geheel de oude staat heeft bewaard. Brede verticale banen van rechthoekige muurverzwaringen verdelen de gladde gesloten wand in drie vakken, zodanig, dat de inwendige indeling van de kerk in drie schepen aan het exterieur is af te lezen. Langs het brede middenvak lopen smallere zijdelen, even breed als de zijschepen. Een dunne kroonlijst sluit dit om-hoog strevende rechthoekige front horizontaal af; op deze hoogte eindigen de muurverzwaringen. Daarboven beginnen de vrije verdiepingen van de rijk gelede torens. De torens stijgen welhaast zonder overgang uit het gevelblok op; ze worden van beneden af nauwelijks voorbereid. Het plaatsen van torens zonder overgang onderscheidt deze voorgevels van Duitse bouwwerken uit dezelfde tijd. In Duitsland domineren de torens altijd; ze worden reeds in de onderverdiepingen van een gevel voorbereid en ontwikkelen zich naar de bovendelen toe. De Duitse gevel wordt van de torens uit gedacht, de Franse vanuit het gevelblok en de torens sluiten daarop van boven aan.

Typisch Normandisch is de rijke en fijngelede behandeling van de torenverdiepingen. De versieringskunst van deze landstreek vormt zich in de tweede helft van de eeuw en komt tot steeds rijkere creaties, in de kerkbouw evenzeer als in de profane bouw¬kunst; daarvan getuigen nog enkele restanten van de burg van Willem in Caen. Blinde arcaturen, tandfries, rozetten of ornament-variaties die op meanders lijken (b.v. Sainte-Trinité) zijn de hoofdmotieven. Omstreeks 1100 komen in Normandië de eerste ribgewelven voor. In de abdijkerk van Lessay, die in de tachtiger jaren van de elfde eeuw werd gesticht, zijn door een wijziging in het plan van omstreeks 1100 kruisribgewelven aangebracht in plaats van de oorspronkelijk ontworpen maar nog niet uitgevoerde open dakstoel. Waar en wanneer het kruisribgewelf is ontstaan, of Bourgondië, Normandië dan wel Engeland de ribben heeft ’uit¬gevonden’, is tegenwoordig in het kunsthistorische onderzoek nog steeds een open vraag.

Lessay en de na 1100 ontstane bovengedeelten van Sainte-Trinité in Caen schijnen de vroegste voorbeelden te zijn. Het vier- en zesdelige kruisribgewelf biedt deze landstreek nu een systeem, dat de verticaliseringstendenties van de wanden voortzet in de gewelf zone. Nu pas wordt de overwel ving de consequente voortzetting van de wandgeleding. Zelfs bij bouwwerken, die oorspronkelijk vlakke afdekkingen bezaten en die pas later werden overwelfd, was bij de verbouwing voor de wandgeleding geen wijziging nodig. De bouwdelen, noodzakelijk als gewelfonder- steuning, waren reeds aanwezig, alsof de overwelving van het begin af ontworpen was. De nieuwe gewelven en de oude middenschipwanden versmelten tot een eenheid, waarin de uiteenlopende bouwperioden niet meer af te lezen zijn.

In een van de laatste kerken van de Normandische bouwschool, de abdijkerk in Saint-Martin-de-Boscherville, vertoonde aanvankelijk slechts de halfkoepel van de apsis ribben. Het kort na 1114 begonnen middenschip had slechts een dakstoel, die waar¬schijnlijk open was en die rustte op hangbogen, die (om de andere) boven de pijlers opstegen (een accentuatie van de steunwisseling). De zijschepen waren met graten overwelfd, zoals ook die van Cerisy-la Forêt en Saint-Julien-des-Prés in Le Mans. De geleding door een blindbooggalerij in plaats van galerijen is beïnvloed door Sainte-Trinité in Caen. De gewelven in deze kerk werden pas in de dertiende eeuw toegevoegd en toch lijkt het of de rijk gelede wanden met hun forse schalken alleen met het oog op de welving zijn gebouwd. Een zekere dorheid, welke aan deze ruimten eigenis, moet niet alleen aan de negentiende-eeuwse restauratie wor¬den toegeschreven. Daarin manifesteert zich eveneens het af¬nemen van de creativiteit. Normandië bouwde in de twaalfde eeuw geen grote kerken meer; het Normandische Engeland kwam in zijn plaats naar voren. Invloeden uit Normandië werkten door tot in de Nederlanden (het zogenaamde ’Schelderomaans’). Voorbeelden: St. Vincent- kerk in Zinnik (elfde-eeuws), kathedraal van Doornik (twaalfde- eeuws), krochten van Ronse en Anderlecht (elfde-eeuws), St. Baafs in Gent (twaalfde-eeuws).

door Dr. Ernst Adam.