Gepubliceerd op 11-11-2021

zullen

betekenis & definitie

zal, zou(de), vd. ontbreekt (1 hulpw. van tijd, toekomst; 2 hulpw. van wijze):

1 ik zal morgen komen; hij zei te zullen komen; als voorspelling: de wereld zal vergaan;
2 (waarschijnlijkheid, mogelijkheid): hij zal u gisteren niet begrepen hebben; (gebod) gij zult niet stelen; gehoorzamen zullen ze; (bedreiging) ik zal ze; (uiting v. besluiteloosheid, onzekerheid in vraagzinnen) wat zal ik doen? dat zal wel, is waarschijnlijk, maar verder van geen belang; gaan wandelen? ik zal je wandelen, dat zal ik wel verhinderen.

< >