Gepubliceerd op 11-11-2021

zakken

betekenis & definitie

I. zakte, h. gezakt (1 in een zak doen; 2 in de zak steken):

1. granen zakken, steenkolen zakken, in zakken doen tot vervoer;
2. ik zal die gulden maar zakken.

II. zakte, i. gezakt (1 dalen, benedenwaarts gaan; lager komen of worden; 2 bij een examen: afgewezen worden; 3 muz. niet op de juiste toonhoogte blijven):

1. laat dat schilderij wat zakken; zich aan een touw laten door het ijs zakken; in de modder zakken; het water der Maas gaat al zakken; de koers zal, de aandelen zullen wel gaan zakken; fig. de moed laten zakken, ontmoedigd worden;
2. (als een baksteen) zakken; voor zijn candidaats zakken;
3. de tenor zakte een halve noot.

< >