Gepubliceerd op 11-11-2021

voelen

betekenis & definitie

I. voelde, h. gevoeld (1 met de tastzin indrukken ontvangen, iets gewaarworden; gevoelen, gewaarworden; 2 betasten om te onderzoeken; 3 in het alg. merken, bemerken, beseffen):

1. geen kou voelen; pijn voelen; grond voelen, eig. met de peilstok de grond of bodem van een water gewaarworden of raken, ir. voldoende gegeten hebben; ik kon mijn benen niet meer voelen, uitgeput van vermoeienis, zodat ze gevoelloos zijn; ik voel mijn handen, heb er pijn aan; de schoonheid van een gedicht voelen, in zich gewaarworden; voor een of andere zaak iets, weinig, veel voelen, sympathie gewaarworden; voel je iets voor een kop thee? spreekw. Wie niet horen wil, moet door straf, tegenslag enz. verstandig worden;
2. voel deze stoffen eens, hoe zacht ze zijn, met de vingers betasten; ook: het voelt zacht, het is zacht te voelen; voel eens in uw zak, tast; zie pols, tand;
3. ik voelde al gauw, waar hij heen wilde; hij schijnt die belediging niet te voelen; we zullen het hem laten voelen; refl. zich voelen, een gevoel bij zich ontdekken: zij voelde zich niet wel; zich ergens thuis voelen; hij voelt zich, heeft een hoge dunk van zich zelf; hij begint geld te voelen, merkt dat hij welgesteld wordt.

II. zn. o.: door het voelen van grond merkten we; zie gevoelen.