Gepubliceerd op 11-11-2021

voegen

betekenis & definitie

voegde, h. gevoegd (1 onderling verbinden, in elkaar passen; 2 passen, betamen; 3 fijne kalkspijs tussen de naden van een muur strijken; bijstrijken; 4 verenigen met; insluiten; 5 gelegen komen):

1. aarden buizen in elkaar voegen, twee planken in of aan elkaar voegen;
2. zulk een toon voegt u niet;
3. een gevelmuur voegen;
4. hij wil dit weiland bij zijn akkers voegen; bij een brief zijn portret voegen; de daad bij het woord voegen;
5. het voegt mij vanavond niet; refl. zich voegen, a) z. schikken, z. regelen: zich naar iem. of iets voegen; b) Z.-N. zich goed gedragen; zich bij de meerderheid voegen, aansluiten.

< >