Gepubliceerd op 11-11-2021

vervallen

betekenis & definitie

I. verviel, i. vervallen (1 op een ongelegen plaats komen; komen tot; 2 verzwakken, verminderen, afnemen; 3 bouwvallig worden; 4 van een eigenaar aan een anderen komen; 5 van een termijn: verstrijken; van een wissel: voldaan moeten worden; 6 uitvallen; 7 België: rechtst. ophouden):

1. we zijn tussen de zeerovers vervallen; in herhalingen vervallen; in het andere uiterste vervallen; in zijn oude fout, tot zonde vervallen;
2. onze krachten vervallen met de ouderdom;
3. dit kasteel begint te vervallen;
4. die bezitting zal aan mij vervallen;
5. de wissel is vervallen op de 15e, dan is de vervaldag;
6. de trein van 6.15 is vervallen;
7. de publieke vordering vervalt door de dood van den verdachte;

II. bn. (1 bouwvallig; 2 armoedig, verzwakt):

1. een vervallen kasteel;
2. hij ziet er vervallen uit; nog: een vorst vervallen verklaren (1581), van zijn recht als vorst, als vorst af; een vervallen recht, niet meer geldend.

< >