Gepubliceerd op 11-11-2021

uitbreiden

betekenis & definitie

breidde uit, h. uitgebreid (1 uit elkander doen of leggen, openen; 2 uitstrekken; 3 vermeerderen, ruimer, groter doen worden, een grotere oppervlakte doen beslaan; in deze bet. dikwijls refl.: ruimer, groter enz. worden):

1. de armen uitbreiden;
2. de eik breidt zijn forse takken uit;
3. een stad uitbreiden, zijn zaken uitbreiden; zijn kennis uitbreiden; een uitgebreide kennis, ruime; een uitgebreide volmacht, van ruime strekking; een uitgebreid werk over geschiedenis, lijvig, in veel delen; de brand, een ziekte, een stad breidt zich uit.