tikte, h. getikt (1 zachtjes kloppen; een tik[je], tikken geven; een tikkende toon laten horen; 2 typen):
1. op de ruiten tikken; aan het raam tikken; uw horloge tikt niet; wij hoorden de hanen der geweren tikken; zegsw. iemand op de vingers tikken, hem licht berispen bij een misslag; ruiten tikken; zie ruit;
2. goed kunnen tikken; een brief tikken; een getikt stuk.