Gepubliceerd op 11-11-2021

stuur

betekenis & definitie

I. o., stuurtje (1 het sturen, het voeren langs een zekere weg, het geven van een richting; 2 een voorwerp, dat iets stuurt of door middel waarvan men iets stuurt: roer, onderdeel van een rijwiel, auto, vliegmachine enz. om te sturen):

1. stuur [in het schip] hebben, houden, het sturen in zijn macht hebben, houden; overstuur, in de war, van streek;
2. zelf aan ‘t stuur staan; het stuur kwijt zijn, zich niet meer weten te helpen; aan het stuur zitten, a) eig., b) fig. de leiding hebben;

II. m. (afk. van stuurman).

III. bn. (Z.-N. stuurs).

< >