m. stumpers, stumpertje, stumperd, m. stumperds, stumperdje (1 sukkel, bloed; iem., die in lichamelijk of zedélijk opzicht medelijden verdient, beklagenswaardig schepsel; 2 iem., die in verstandelijk opzicht medelijden verdient, die niet „bij” is of niet „meekan”):
1. die arme stumper, wees, en gebrekkig!
2. dat Latijn kostte den armen stumper vrij wat moeite; een stumper in, een sukkel in.