I. v. slippen (afhangend gedeelte [in een punt of hoek uitlopend], afhangende punt, eind): de slip van een das, een jas, een hemd; een slip van het lijkkleed dragen.
II. v. (Eng. slip: het verlies van kracht bij een draaiend werktuig).
III. slip vangen (bot vangen; zijn doel niet bereiken; van slippen = ontslippen).
IV. slip of the pen, Eng. = lapsus calami.